Nynke Schepers (1935) liefde voor penningen ontstond op de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam waar zij tussen 1955 en 1960 op de beeldhouwafdeling les kreeg van Piet Esser en Paul Grégoire en in de avonduren de tekenklas van Jaap Luttge bezocht. Het maken van penningen was geen onderdeel van het leerprogramma, maar 'medailleur par excellence' Esser, die zijn penningen plastisch modelleerde, wist zijn leerlingen hiervoor wel te enthousiasmeren en stond zo aan de wieg van een hele nieuwe generatie penningmakers.Schepers maakte haar eerste 'echte' penningen aan het eind van de jaren vijftig en boetseerde die, net als Esser, als kleine beeldhouwwerkjes in de soepele was.
Schepers heeft zich altijd laten inspireren door haar directe omgeving. Mensen, situaties, de natuur, alles legde zij vast in snelle schetsen, die ze vaak later gebruikte voor haar beelden en penningen. Zo ontstonden in de jaren zestig en zeventig subtiel gemodelleerde portretpenningen, aan de keerzijde gecombineerd met bijvoorbeeld een schelpje, een duif of een konijn. Soms koos zij daarbij voor een traditioneel randschrift, soms voor een wat vrijere belettering.
Met haar verhuizing van Amsterdam naar de Noord-Hollandse duinen, eind jaren zeventig, begon een nieuwe fase in Schepers' leven en werk. Tekenend in de tuin en duinen rondom haar huis werd zij getroffen door het kleine, het ogenschijnlijk onbeduidende in de natuur, zoals een wiegende grashalm, een eenzame bloem, of twee liefkozende vogels. Om uitdrukking te geven aan deze nieuwe blik koos Schepers bij het maken van haar penningen voor een eveneens nieuwe techniek: aan de hand van tekeningen ging ze de voorstellingen in negatief in gips krassen. Het resultaat zijn verfijnde, verstilde penningen die soms slechts minimaal bewerkt zijn. 'Want', zegt Nynke Schepers, 'een penning mag ook leeg zijn'. In dezelfde poëtische stijl hakte zij vanaf de jaren tachtig een aantal reliëfbladen. Schepers bleef ook altijd penningen modelleren.